AIN (Anale Intra-epitheliale Neoplasie) is onderdeel van het specialisme hiv-zorg

Wat is AIN?

Met AIN (Anale Intra-epitheliale Neoplasie) wordt een verandering bedoeld in het slijmvlies in en rond de anus. Bij AIN is er sprake van onrustige cellen van het slijmvlies. Deze onrustige cellen kunnen in 10-30% van de gevallen uitgroeien tot anuskanker. Om deze reden wordt AIN benaderd als een voorstadium van anuskanker.


Ontstaan van AIN

AIN wordt veroorzaakt door het Humaan Papilloma Virus (HPV), hetzelfde virus dat baarmoederhalskanker veroorzaakt. Het virus is vermoedelijk bij ieder seksueel actief persoon aanwezig of aanwezig geweest.


Bij hiv-positieve (maar ook hiv-negatieve) mensen die anale seks hebben, komt AIN (en dus eventueel anuskanker) vaker voor dan bij heteroseksuele mensen. Ondanks de goed afgestemde medicatie, kunnen we ervan uitgaan dat bij hiv-positieve mensen de afweer niet in staat is het HPV voldoende op te ruimen.


Kanker ontstaat niet van het ene op het andere moment. Het ontwikkelt zich meestal in de loop van een aantal jaar (gemiddeld 5-15 jaar). Zolang er geen sprake is van kanker, maar er wel afwijkingen gevonden worden, spreken we van een voorstadium.


Diagnose en behandeling

Diagnose

De screening op AIN is een preventief onderzoek dat wij uitvoeren om complicaties rondom anuskanker te voorkomen.

Eventuele afwijkingen worden zichtbaar door een Hoge Resolutie Anoscopie (HRA). Dit is een sterke microscoop die het mogelijk maakt afwijkende cellen op microniveau op te sporen. Daardoor kunnen voorstadia van anuskanker en anuskanker zelf vroeg ontdekt worden.

We onderscheiden 4 verschillende stadia: geen afwijking, AIN 1, 2 of 3.

Behandeling

Als wij stadium AIN 2 of 3 diagnosticeren, is het advies om een behandeling te starten. Er is dan nog geen sprake van anuskanker, maar wel van een voorstadium van anuskanker.

De behandeling bestaat uit hittetherapie. Daarbij schroeien we het slijmvlies weg, waar zich AIN 2 of 3 bevindt. Dit gebeurt met een elektrische ‘pen’ die warmte afgeeft. U wordt hiervoor plaatselijk verdoofd met behulp van een lidocaïnespray en een injectie.

Soms wordt de voorkeur gegeven aan een behandeling met crème, stikstof of trichloorazijnzuur. Dit heeft te maken met uw persoonlijke omstandigheden.

Controle

Na een screening en/of een behandeling blijft u onder controle van uw anoscopisten-team.